Hoe gaat een klein boekje van amper twintig pagina’s, met daarin omschreven waaraan Rotterdams openbaar onderwijs moet voldoen, ook echt leven op de scholen? ‘Met dit koersdocument willen we het eigenaarschap terugbrengen in de school. Het is een raamwerk waarbinnen scholen hun school- en jaarplannen ontwikkelen, uitvoeren en evalueren. Voorheen lagen er wel beleidsdocumenten, maar dat was een stapel van zo’n omvang’, zegt Huub van Blijswijk, terwijl hij zijn armen demonstratief uit elkaar brengt, ‘met 190 doelstellingen, waar niemand echt naar omkeek.’
Speciaal voor dit gesprek heeft leraar Valery Hoek het koersdocument gelezen. Ze schetst de Jacob Marisschool, waar ze inmiddels ruim zeven jaar werkt, als een montessorischool in Hillegersberg die het nooit echt slecht deed, maar waar met de komst anderhalf jaar geleden van een nieuwe directeur veel ten positieve is veranderd. ‘We waren een probleemloze school. Leerlingen behaalden goede scores, toch haalden we niet alles uit het kind. We misten een visie, professionalisering en kennis in huis. Ik miste stimulansen. Op een gegeven moment roest je vast in je professie. Dan is de waarheid datgene wat er in je klas gebeurt. Dat is natuurlijk erg beperkt.’
Verbetercultuur
Hoek herkent veel in de koers en de ambities die het bestuur in het koersdocument heeft vastgelegd. ‘Wij zijn als team hard bezig de school zelfsturend te maken. We hebben expertgroepen, elke leerkracht is verantwoordelijk voor een thema binnen de school. Kennis wordt onderling gedeeld. Studiedagen richten we zoveel mogelijk in op basis van onderwerpen die we in de praktijk tegenkomen. Van een familiaire sfeer zijn we naar een professionele sfeer gegaan.’
Leren met de beste leraren die betrokken en bevlogen zijn binnen een verbetercultuur waarin scholen en leraren veel samenwerken, is een ambitie waarin ze zich helemaal kan vinden. ‘Ik volgde in het verleden wel regelmatig scholing, maar kon niet altijd een verbinding met de dagelijkse praktijk leggen. Nu kan dat wel. Recent heb ik de eenjarige training taalcoördinator gevolgd en nu ben ik bezig het spellingsonderwijs bij ons op school te verbeteren.’
Van Blijswijk: ‘Scholing moet aansluiten bij de dagelijkse praktijk van hier en nu. We hebben bewust een hoge ambitie neergezet, want we zijn er absoluut van overtuigd dat de leraar het verschil kan maken in goed of slecht onderwijs. Een hoog opleidingsniveau helpt om een bepaald abstractieniveau te krijgen, waarmee leraren toekomstige problemen kunnen oplossen. Als schoolleiders leraren in staat stellen om de eigen problemen te analyseren en van een oplossing te voorzien dan worden ze eigenaar van die oplossing en zal het onderwijs verbeteren.’
Keuzes maken
Zorgen dat alle leerlingen goed worden toegerust met 21ste eeuwse vaardigheden, oftewel leren voor de toekomst, is ook een ambitie waarop de Jacob Marisschool zich volledig richt, vertelt Hoek. ‘We proberen het beste te doen met wat we hebben en dat gaat goed. Hoewel we wel aan het sparen zijn voor meer pc’s en smartboards in de klassen.’
Van Blijswijk: ‘Het gaat om keuzes die je als school maakt. De ene school kiest voor kleine klassen, de andere besluit om groepen groter te maken en te werken met anderhalve leerkracht. Dan houdt de school wat meer budget over voor smartboards of laptops, en benut ze bovendien de mogelijkheid om het vak te verbreden en te vereenvoudigen door de inzet van bijvoorbeeld ict-middelen.’
Hoek: ‘Wij hebben juist gekozen voor drie kleine kleutergroepen zodat ouders als ze bij ons binnenkomen kunnen zien dat wij goed zicht hebben op hun kind. Dat spreekt ouders aan.’ Van Blijswijk stelt voor om de argumentatie om te draaien: ‘Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit van de leraar. Je kunt ook zeggen: we hebben hier grote groepen met goede leerkrachten.’
Ouders
Met een ambitie als Leren in de samenleving kan Hoek goed uit de voeten. Goed contact tussen ouders en leraren als sleutel voor succesvol educatief partnerschap: wie wil dat niet? Er ontwikkelt zich een interessante gedachtenuitwisseling. Hoek: ‘Ik denk dat de opstellers hierbij vooral de kansarmere wijken van Rotterdam voor ogen hadden. Wij hebben juist vaak te maken met hoge verwachtingen van ouders.’
Voor je het weet zit de ouder op de stoel van de leraar en vertelt de leraar wat hij wel of niet moet doen. Van Blijswijk: ‘Dat is een maatschappelijke ontwikkeling die veel van jullie vraagt, maar je houdt die ontwikkeling niet tegen. Je kunt nu eenmaal niet verwachten dat ouders – die ook verstand hebben van opvoeding en onderwijs - zich niet met je vak bemoeien. Ook al ben jij de professional. Bovendien biedt juist die bemoeienis van ouders, met hun kennis en ervaring, kansen voor de school.’
Dat laatste kan Hoek beamen. Ook al blijkt het in de praktijk soms lastig om de pedagogische grens te bewaken, de samenwerking met ouders is vooral waardevol. Hoek: ‘Wij gaan steeds meer en vaker met elkaar in gesprek. Samen met ouders hebben we een communicatiewerkgroep. En onlangs hebben we nog een ouderavond gehouden over educatief partnerschap.’
De zoektocht die ouders en Jacob Marisschool hierin maken is misschien wel exemplarisch voor de ontwikkeling die meer BOOR-scholen doormaken. Voor de Jacob Maris geldt in elk geval dat de nieuwe koers met veel enthousiasme en overtuiging is ingezet.